Na twee kabinetten-Lubbers zou er in 1989 nog een derde komen. Deze keer zou het CDA niet met de VVD gaan regeren, maar met de PvdA die onder leiding stond van Wim Kok. Even leek er sprake van dat ook D66 zou aanschuiven. Hans van Mierlo, teruggekeerd in de Haagse politiek, had goede hoop dat hij de winst van ‘zijn’ D66 met kabinetsdeelname zou kunnen verzilveren. Zo ver zou het echter niet komen. Waarom dat zo was en wat er verder gebeurde vragen we aan Anne Bos, die als onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis deze kabinetsformatie onder de loep nam.

Allereerst, waarom nu al een nieuw kabinet? Dit kabinet was pas in de zomer van 1986 van start gegaan, dus reguliere verkiezingen waren nog niet aan de orde. Waarom viel het tweede kabinet-Lubbers?

De aanleiding was onenigheid tussen de VVD-Tweede Kamerfractie en het kabinet over een milieuplan, maar de oorzaak was toch vooral de diepe ontevredenheid bij de VVD over de samenwerking met het CDA. Bij de Kamerverkiezingen van 1986 waren de verhoudingen veranderd. Het CDA had toen 9 zetels gewonnen, terwijl de VVD er juist 9 verloren had. Die nieuwe getalsmatige werkelijkheid was ook doorberekend in de kabinetsposten. Binnen de VVD ontstond op den duur ergernis over de dominante positie van het CDA en het in de ogen van de liberalen bazige gedrag van sommige christendemocraten.

Die irritatie kwam tot een uitbarsting bij de bespreking van het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) in het voorjaar van 1989. Dit ‘groene’ kabinetsplan moest ervoor zorgen dat het milieu beter beschermd werd tegen vervuiling door onder meer auto’s, industriële bedrijven en elektriciteitscentrales. Het plan werd verdedigd door twee ministers van VVD-huize: Ed Nijpels, minister van VROM en Neelie Smit-Kroes, minister van Verkeer en Waterstaat. Om het plan van 7 miljard gulden te betalen stelde het kabinet onder meer voor de brandstoftarieven te verhogen en het reiskostenforfait af te schaffen. Dat laatste was een belastingvoordeel voor mensen die met de auto naar hun werk gingen. Het was in de jaren zestig bedacht om burgers aan te moedigen in de groeikernen buiten de grote steden te gaan wonen.

Tijdlijn kabinetsformatie 1989

De plannen, en vooral de voorgestelde financieringsbronnen, werden bij een deel van het VVD-electoraat met gemor ontvangen. De Telegraaf beschouwde ze als ‘anti-automaatregelen’ en zette, geholpen door VVD-coryfee Hans Wiegel, met een gerichte campagne de VVD-Tweede Kamerfractie onder druk om deze plannen af te wijzen. Pogingen vanuit het kabinet om de confrontatie af te wenden bleken vruchteloos. De VVD-fractie was volgens fractievoorzitter Joris Voorhoeve ‘al te vaak door het stof gegaan’ en stond niet open voor een compromis. Tijdens het debat over het NMP op 2 mei 1989 liet zij dat nog eens blijken. Omdat het kabinet weigerde mee te gaan met de eis van de VVD om af te zien van de afschaffing van het reiskostenforfait zegde de VVD-fractie het vertrouwen in het kabinet op. Hierop verklaarde Lubbers dat hij de dag erop bij de koningin het ontslag van het kabinet zou aanbieden.

Vervolgens kwamen er verkiezingen, want de breuk bleek niet meer te lijmen. Hoe verliepen die en wat was de uitkomst?

Inderdaad, op 6 september konden alle kiesgerechtigden na een tamelijk futloze verkiezingscampagne naar de stembus. Dit keer zaten de voorspellers er niet naast: de prognoses en de uitslag kwamen aardig overeen. Het CDA leverde met Lubbers aan het roer een kunststukje door net als in 1986 54 zetels te behalen. De PvdA verloor drie zetels en kwam uit op 49. De VVD moest betalen voor het veroorzaken van de breuk en het tonen van interne verdeeldheid en leverde vijf zetels in. Met 22 zetels zouden de liberalen de samenwerking met het CDA kunnen voortzetten, er was immers een krappe meerderheid (22+54). Maar getalsmatig lag een coalitie met de PvdA meer voor de hand: een nieuw kabinet zou dan steunen op een zeer comfortabele meerderheid in het parlement: 103 zetels in de Tweede Kamer, 54 in de Eerste Kamer. Bovendien had de PvdA de jaren ervoor een voorzichtige draai gemaakt, het felle oppositievoeren had plaatsgemaakt voor een wat pragmatischer koers. Wim Kok was partijleider geworden, Joop den Uyl was in december 1987 overleden. Er was nog een partij die graag wenste te regeren. D66 was met lijsttrekker Hans van Mierlo van negen naar twaalf zetels gegaan en de partij wilde graag met CDA en PvdA een coalitie vormen. Ook de PvdA zag samenwerken met D66 wel zitten. Al voor de verkiezingen hadden de partijen afgesproken samen op te trekken.

Toch zou D66 niet gaan regeren. Waarom is er in 1989 geen kabinet gekomen van CDA-PvdA-D66?

Na de eerste consultatieronde gaf de koningin een vooraanstaand lid van het CDA, namelijk demissionair minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Jan de Koning, de opdracht te verkennen welke mogelijkheden er waren voor de vorming van een kabinet dat ‘op een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal’ kon rekenen waarbij rekening werd gehouden met de verkiezingsuitslag. De Koning trad hier op als een soort verkenner-avant-la-lettre. Zelf noemde hij zich geen informateur maar ‘onderzoeker’. De Koning adviseerde onderzoek te doen naar een centrumlinks kabinet. CDA, PvdA en D66 waren beschikbaar voor onderhandelingen hierover, al vermeldde hij er wel bij dat ‘zij verschillend denken over de wenselijke samenstelling van zulk een kabinet’. De Koning adviseerde ‘een vooraanstaande CDA’er’ (waarmee hij Lubbers bedoelde) de volgende stap in de formatie te zetten.

In de tussentijd had Lubbers, die behalve demissionair minister-president ook CDA-fractievoorzitter was, via de media al laten weten dat hij bezwaren had tegen D66 als aanvulling op de combinatie CDA-PvdA. Daarvoor had hij drie argumenten: D66 was getalsmatig niet echt nodig, hij had moeite met het euthanasiestandpunt van die partij en met D66 erbij zou de boot te ver naar links hangen. Bovendien had hij de PvdA al het aanlokkelijke aanbod gedaan de ministersposten gelijkelijk te verdelen tussen CDA en PvdA. Ondanks het verschil in zetels (54 om 49) zouden zowel CDA als PvdA zeven ministersposten krijgen. Maar dan moest de PvdA wel D66 loslaten. Aan D66 had Lubbers laten weten dat er wel plaats voor de partij was als de samenwerking met CDA en VVD zou worden gezocht, hoewel Lubbers wist dat Van Mierlo daar helemaal geen trek in had. Zo schaakte Lubbers al vooruit.

Als je het zo bekijkt lijkt het dus een gelopen race. Toch duurde het nog ruim twee maanden voor het kabinet de regeringsverklaring aflegde. Wat gebeurde er in die tijd?

Twee dingen: ten eerste werd gezocht naar een manier om op een elegante manier van D66 af te komen en ten tweede was er tijd nodig om te wennen aan de overgang van een centrumrechts naar een centrumlinks kabinet, maar ook weer niet te véél tijd, want dan zouden tegenstanders van zo’n kabinet de kans krijgen zich te organiseren. Lubbers werd benoemd tot informateur. Dat Lubbers al zo vroeg in het proces naar voren trad werd als riskant gezien. Zou hij mislukken dan zou dat onvermijdelijk prestigeverlies betekenen. Dat hij het toch deed had vooral met zijn statuur te maken. Niemand anders binnen het CDA dan hij zou de achterban ervan kunnen overtuigen dat samenwerking met de PvdA een goed idee was.

Voor de PvdA was het informateurschap van Lubbers een teken dat de optie om samen een coalitie te vormen serieus was.

De informateur had als opdracht onderzoek te doen naar een centrumlinks kabinet. Lubbers voerde daartoe gesprekken met de fractievoorzitters van CDA, PvdA en D66. Bij het CDA had Bert de Vries het fractievoorzitterschap weer van Lubbers overgenomen. Lubbers wilde ‘werkende weg’ uitzoeken of deelname van D66 de totstandkoming en het functioneren van een samenwerking CDA-PvdA ‘te zeer zou belemmeren, resp. zou belasten’. De CDA-fractie bleef terughoudend over deelname van D66, De Vries weigerde zelfs met Van Mierlo om tafel te gaan.

Lubbers legde daarom schriftelijk de twee belangrijkste hobbels aan de onderhandelende partijen voor: het euthanasiestandpunt en de zetelverdeling. Ten aanzien van het eerste stelde hij voor dat D66 afzag van haar eigen initiatiefontwerp waarin euthanasie met een beroep op het recht op zelfbeschikking zou worden gelegaliseerd. De partij zou genoegen moeten nemen met een minder vergaand wetsontwerp dat nog in behandeling was. Ten aanzien van de zetelverdeling stelde hij 7-6-1 voor (CDA-PvdA-D66). Hierbij zou PvdA dus één ministerszetel aan D66 moeten afstaan, terwijl Lubbers eerder een gelijke verdeling had aangeboden als D66 buitenboord zou blijven. D66 had bovendien ingezet op 2 zetels en voelde zich in dit voorstel niet serieus genomen. Het CDA wilde niet worden overvleugeld door PvdA en D66 samen, dus 7-6-2 was geen optie. Binnen enkele dagen na het aantreden van Lubbers als informateur was het voor D66 duidelijk dat doorgaan als mogelijke coalitiepartner geen zin had. Gepikeerd verweet Van Mierlo het CDA  een ‘spastische anti-D66-houding’.

D66 was dus ‘werkende weg’ weggewerkt en de onderhandelingen gingen door tussen CDA en PvdA. Hoe verliepen die?

Behoedzaam. Aan de ene kant wilde de PvdA dolgraag weer regeren. Sinds het weinig succesvolle kabinet-Van Agt II (1981-1982) hadden de sociaaldemocraten in de oppositie gezeten. Aan de andere kant heerste er ook wantrouwen bij de PvdA ten opzichte van de bedreven bestuurderspartij CDA. Het CDA zette een going concern voort door na zeven jaar regeren met de VVD het nu over een andere boeg te gooien. Vooral de PvdA hechtte er belang aan veel zaken vast te leggen in een gedetailleerd regeerakkoord, maar waakte er wel voor arrogant of inhalig uit de hoek te komen. Bij de programmatische besprekingen lieten Lubbers en Kok zich bijstaan door de secondanten Elco Brinkman (CDA) en Thijs Wöltgens (PvdA). Naast onderhandelingen over de verdeling van de financiën kwamen ook immateriële kwesties aan bod. De onderhandelaars clusterden zoveel mogelijk onderwerpen die enigszins bij elkaar hoorden en deelden die vervolgens op in kleinere partjes. Al die dossiers en dossiertjes werden in hoog tempo afgewerkt met de inbreng van (fractie-)specialisten. Het leidde uiteindelijk tot tekstonderdelen voor het conceptregeerakkoord. Hete hangijzers waren onder andere de terugkeer van de koppeling van de sociale uitkeringen aan de gemiddelde stijging van de cao-lonen. Die was in 1982 losgelaten, maar keerde na onderhandelingen tot genoegen van vooral de PvdA terug. Daarnaast werd lang gesproken over de gezondheidszorg, het defensiebeleid en medisch-ethische vraagstukken. Nadat de tekst hier en daar wat waren aangescherpt of afgezwakt, stemden de beide fracties op 28 oktober in met het conceptregeerakkoord, ook wel ‘resultaat programmatische besprekingen’ genoemd.

Met deze tamelijk nauwgezette afspraken voor de komende vier jaar kon de coalitie-in-wording door naar de volgende fase. Lubbers werd benoemd tot formateur en dus de minister-president, dat was toen vanzelfsprekend. Grootste verrassing was de keuze van Wim Kok om minister van Financiën te worden. Waarom deed hij dat?

Over de getalsmatige verdeling van de posten waren de partijen het snel eens. Hoewel het CDA (54) dus iets groter was dan de PvdA (49), kreeg ieder 7 ministers en 5 staatssecretarissen. Kok koos inderdaad voor Financiën en daar reageerden sommigen binnen zijn partij bezorgd op: was de combi partijleider, vicepremier én minister van Financiën niet te zwaar? En was het niet logischer dat Kok het ministerie van Sociale Zaken zou kiezen? Kok was echter vastbesloten. Op Financiën kon hij veel invloed uitoefenen en vormde hij een goed tegenwicht voor de immer goedgeïnformeerde Lubbers. Bovendien kon hij zo korte metten maken met het vooroordeel dat sociaaldemocraten potverteerders waren. Wat verder opviel aan de personele samenstelling was de zoektocht van Kok naar vrouwen voor het kabinet. Vrouwenemancipatie was een belangrijk thema voor de PvdA. Uiteindelijk slaagde Kok erin namens de PvdA vier vrouwen voor te dragen voor kabinetsposten. Op 7 november stond de nieuwe regeringsploeg met koningin Beatrix op de trappen van paleis Huis ten Bosch. Op 27 november sprak Lubbers in de Tweede Kamer de regeringsverklaring uit.