Het eerste kabinet-Lubbers (CDA-VVD) trad aan op 4 november 1982. Het maakte zijn termijn vol en bleef aan tot 14 juli 1986. Tijdens de formatie maakte lijsttrekker en de gedoodverfde premier Dries van Agt bekend terug te treden. Ruud Lubbers volgde hem op en koos als minister-president het Torentje als werkplek.

De kabinetsperiode stond vanwege de benarde financieel-economische situatie en de hoge werkloosheid in het teken van bezuinigen en hervormen. Na de grote idealen van de lange jaren zeventig volgde een neoliberaal geïnspireerde ‘nieuwe zakelijkheid’: de overheid moest terugtreden en ruimte maken voor een ‘zorgzame samenleving’. Met strikte begrotingsnormen en het korten van ambtenarensalarissen en uitkeringen wilde het kabinet de collectieve lastendruk verlagen. Het zette de hervorming van de sociale zekerheid in gang. In 1984 en 1985 daalden de uitgaven aan sociale zekerheid sterk, maar daarna stegen ze weer (hoewel niet zo snel als voor 1980). Ondanks de bezuinigingen poogde het kabinet voor het eerst een samenhangend minderhedenbeleid te formuleren, dat zich met name moest richten op het tegengaan van sociale en economische achterstanden.

Bordesfoto kabinet-Lubbers I, 4 november 1982. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo.

Het straffe hervormingsprogramma had een prijs: voor oppositie binnen de coalitiefracties was weinig ruimte. Toch was er wel steun voor het inzetten van een zwaar controle-instrument: voor het eerst sinds 1956 hield de Tweede Kamer een parlementaire enquête. Bij dit uitgebreide onderzoek naar de steunverlening aan scheepsbouwbedrijf Rijn-Schelde-Verolme (RSV)) legde de Kamer bewindslieden weliswaar het vuur aan de schenen, maar onderstreepte ook de door het kabinet gewenste hervorming van industriepolitiek en staatssteunregels.

Markante bewindspersonen waren bankier Onno Ruding (CDA) op Financiën, Lubbers’ steunpilaar Jan de Koning (CDA) op Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Frits Korthals Altes (VVD) op Justitie en Elco Brinkman (CDA) op  Welzijn, Volksgezondheid en Sport. Ruding, De Koning, Korthals Altes en Brinkman zouden allen twee kabinetten volmaken. Hans van den Broek (CDA) bleef nog langer: hij zou ruim tien jaar aanblijven als minister van  Buitenlandse Zaken.

Ten behoeve van de serie parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 onderzoekt het CPG de rol van het parlement tijdens de kabinetten-Lubbers. Waar vond de politieke besluitvorming plaats? Welke invloed hadden de Kamerfracties op het regeringsbeleid en in hoeverre waren zij onderworpen aan fractiediscipline? Welke rol speelde het ‘afgestofte’ instrument van de parlementaire enquête? En in hoeverre drongen signalen van buiten het Binnenhof, van krakers tot kruisraketten, door in de Tweede Kamer? Wat was de rol van adviesraden, lobbygroepen en sociale partners? En in hoeverre was de ideologie van de nieuwe zakelijkheid die het financieel-economische beleid kenmerkte ook een ideaal op andere beleidsterreinen?