Het tweede kabinet-Lubbers (CDA-VVD), dat regeerde van 14 juli 1986 tot 7 november 1989, was grotendeels een voortzetting van het eerste. ‘Voortgaan en vernieuwen’ was dan ook het motto. Toch verliep de coalitiesamenwerking aanzienlijk stroever. De verhoudingen binnen het kabinet waren veranderd: het aantal Kamerzetels van de VVD was tijdens de verkiezingen van 36 naar 27 gedaald, terwijl het zetelaantal van het CDA juist was gestegen van 45 naar 54.
Het kabinet probeerde de werkloosheid verder te verlagen en het financieringstekort terug te dringen, onder meer door het stabiliseren van de collectieve lastendruk en door rijksdienst ‘af te slanken’. Dereguleren werd een speerpunt. De invoering van de Wet op de studiefinanciering leidde in 1986 tot problemen waardoor minister Wim Deetman (CDA) doelwit werd van grootschalige studentenprotesten. Minister Ed Nijpels (VVD) presenteerde het eerste Nationaal Milieubeleidsplan (NMP). De Tweede Kamer voerde twee parlementaire enquêtes uit: naar Bouwsubsidies(1986-1988) en naar het Paspoortproject (1988).

Bordesfoto kabinet-Lubbers II, 14 juli 1986.
Van CDA-zijde bleven grotendeels dezelfde bewindspersonen aan, tot chagrijn van de Kamerfractie, waar enkele Kamerleden op een kabinetspost hadden gehoopt. Bij de VVD vond meer vernieuwing plaats. Frits Bolkestein werd staatssecretaris op Economische Zaken, voormalig VVD-fractievoorzitter Nijpels werd minister van VROM en Rudolf de Korte volgde de vanwege de RSV-enquête bekritiseerde Gijs van Aardenne op als minister van Economische Zaken en vicepremier.
Het kabinet viel op 3 mei 1989 over een schijnbare kleinigheid: het reiskostenforfait. Vlak daarvoor had het nog wel besloten de nota ‘Volkshuisvesting in de jaren negentig’ naar de Kamer te sturen, waarmee Lubbers II de richting voor hervorming van volkshuisvesting door Lubbers III en de Paarse kabinetten uitzette.
Ten behoeve van de serie parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 onderzoekt het CPG de rol van het parlement tijdens de kabinetten-Lubbers. Hadden de Kamerfracties invloed op het regeringsbeleid of waren ze slechts ‘stemvee’? Was de stroevere coalitiesamenwerking het gevolg van de veranderde krachtsverhoudingen binnen het kabinet, of speelden andere factoren een rol? Veranderde de opstelling van de VVD-fractie na het zetelverlies in 1986, toen ze nadrukkelijker ‘junior partner’ werd in de coalitie? Welke rol hadden de parlementaire enquêtes op het regeringsbeleid? En in hoeverre drongen signalen van buiten het Binnenhof door in de Tweede Kamer? Wat was de rol van adviesraden, lobbygroepen en sociale partners?