Hoeveel waarde hechtte de regering aan de vrijheid van meningsuiting in Nederland? Kon het zo zijn dat hieraan concessies werden gedaan omwille van de goede betrekkingen met een regime dat die vrijheid zelf onderdrukte? Met deze vraag stelde Frits Bolkestein (VVD) een belangrijke kwestie aan de orde, die de kern leek te vormen van het principiële debat dat op 21 oktober 1986 plaatsvond in de Tweede Kamer. In werkelijkheid lag de zaak echter nog wat gecompliceerder. Er speelde namelijk nog een andere wezenlijke vraag: hoe ver reikte de ministeriële verantwoordelijkheid als het ging om het Koninklijk Huis? Droeg de minister alleen de verantwoordelijkheid voor uitlatingen van de leden van het Koninklijk Huis zelf, of viel ook wat anderen zeiden bij publieke gelegenheden waar zij een ceremoniële rol vervulden onder de ministeriële verantwoordelijkheid? En zo ja, kon van organisatoren en sprekers dan worden gevraagd om in hun speeches de nodige beperkingen in acht te nemen?

Uitreiking Erasmusprijs aan Tsjechische toneelschrijver en essayist Václav Havel door prins Bernhard; professor František Janouch (l.) en prins Bernhard op 13 november 1983. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo
Een eerbetoon aan Charta 77?
Dat deze vragen opkwamen had de maken met het voornemen van de Stichting Praemium Erasmianum om de Erasmusprijs in 1986 toe te kennen aan de Tsjechoslowaakse dissidentenbeweging Charta 77, die ondanks strenge repressie door het communistische bewind standvastig bleef strijden voor de rechten van de mens. In Nederland werd de beweging breed bewonderd, en ook de regering had veel sympathie voor haar missie, maar voor de minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek (CDA), vormde de prijsuitreiking een lastig vraagstuk.

Minister Van den Broek. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo
Tijdens deze jaren hadden de spanningen van de Koude Oorlog een grote invloed op tal van buitenlandse beleidskwesties. Een terugkerend dilemma voor Nederland in de omgang met de Oostbloklanden was de vraag in hoeverre het schendingen van mensenrechten publiekelijk kon benoemen. Mensenrechten vormden een essentieel onderdeel van het buitenlands beleid, maar het streven naar ontspanning tussen Oost en West was eveneens van groot belang. Kritiek op de onderdrukking binnen de Oost-Europese dictaturen kon de diplomatieke relaties onder druk zetten, waardoor steeds een zorgvuldige afweging nodig was. Soms was het vinden van een balans eenvoudig, maar op andere momenten leidden dergelijke kwesties tot politieke debatten. De controverse rondom de toekenning en uitreiking van de Erasmusprijs was hiervan een treffend voorbeeld.
Een compromis
De indirecte betrokkenheid van het Koninklijk Huis was wat de kwestie zo problematisch maakte. Omdat prins Bernhard regent was van de Stichting Praemium Erasmianum en de prijs zou uitreiken in het bijzijn van leden van het Koninklijk Huis, bracht het bestuur Van den Broek vooraf op de hoogte. De minister vond dat absoluut moest worden voorkomen dat het Koninklijk Huis in een politieke gevoelige internationale kwestie betrokken raakte en maakte om die reden bezwaar tegen de keuze voor Charta 77 als ontvanger van de prijs. Het bestuur van de Stichting liet zich echter niet zonder meer overtuigen en bleef achter zijn besluit staan.
Wat te doen? Er werd driftig gezocht naar een compromis. Op voorstel van minister-president Ruud Lubbers werd ten slotte besloten om de prijs niet toe te kennen aan Charta 77, maar aan een van haar prominente vertegenwoordigers, Václav Havel. Volgens de officiële verklaring van de Stichting ontving de Tsjechoslowaakse toneelschrijver de prijs omdat zijn werk gebaseerd was op de idealen van de Europese cultuur, zoals het respect voor mensenrechten en humanistische waarden, maar voor iedereen was helder dat de prijs in feite bedoeld was als een eerbetoon aan Charta 77. Ook Havel zag dat zo.
Censuur?
Vanwege het risico dat hij niet naar zijn land zou kunnen terugkeren, kon Havel op 13 november 1986 niet persoonlijk bij de prijsuitreiking aanwezig zijn, maar zou hij zich laten representeren door twee reeds in het buitenland woonachtige Charta-vertegenwoordigers, František Janouch en Jan Tryska. Het dankwoord dat de laatstgenoemde bij de ceremonie namens Havel zou uitspreken kreeg Van den Broek van tevoren ter inzage aangeboden. Opnieuw maakte hij bezwaar: de speech was veel te politiek. Van den Broek vond dat Havel zich in de aanwezigheid van de leden van het Koninklijk Huis niet openlijk als vertegenwoordiger van Charta mocht profileren. Als bepaalde passages niet geschrapt werden, dan kon het Koninklijk Huis de plechtigheid niet bijwonen.

Uitreiking Erasmusprijs aan Tsjechische toneelschrijver en essayist Václav Havel door prins Bernhard; toespraak door professor Jan Tryska, 13 november 1989. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo
Lang niet iedereen onderschreef echter Van den Broeks strikte interpretatie van de ministeriële verantwoordelijkheid, of zag er zelfs de relevantie van in. Toen bekend werd dat Van den Broek zich inhoudelijk met Havels dankwoord had bemoeid, leidde dat dan ook tot veel ophef en kritiek. In de Tweede Kamer spraken op 21 oktober 1986 zowel oppositie- als coalitiepartijen hun bezorgdheid uit. Had de minister uit vrees voor diplomatieke schade censuur toegepast? En werd iemand die in eigen land streed voor vrijheid van meningsuiting in Nederland zelf monddood gemaakt? Dat vond men onbestaanbaar.
Bakzeil voor Van den Broek
Ook in het kabinet kreeg Van den Broek na het Kamerdebat weinig steun. Verschillende bewindslieden vonden dat zijn interpretatie van de ministeriële verantwoordelijkheid niet realistisch. Het Koninklijk Huis kon in een vrije samenleving nu eenmaal niet altijd worden afgeschermd van politieke uitspraken. Van den Broek bleef het ermee oneens, maar kon niet anders dan zich bij zijn politieke nederlaag neerleggen: Havels speech zou volledig worden voorgedragen.