‘Allereerst zal toetsing moeten plaatsvinden aan Gods geboden, omdat het ons allen betaamt die te gehoorzamen. In ernst en met bewogenheid, wat de Bijbel zonden noemt, kan door ons toch niet worden goed gepraat en wettelijk worden ingekaderd.’ [1]
Bas van der Vlies (1942-2021) was een van de langstzittende Kamerleden uit de recente geschiedenis. Bij zijn vertrek in 2010 was hij een alom gerespecteerd parlementariër. Toch was Van der Vlies niet onomstreden toen hij begin 1981 door de SGP op een verkiesbare plaats werd gezet. Hij werd in kerkelijk opzicht te behoudend bevonden. Langzaam maar zeker wist hij echter vertrouwen op te bouwen binnen de orthodox-christelijke partij. Al in 1986 werd hij aangewezen als lijsttrekker, als opvolger van Henk van Rossum.

Bas van der Vlies Foto: Rob C. Croes Nationaal Archief / Anefo
Onder Van der Vlies’ leiding trad de SGP meer naar buiten. Zo nu en dan verscheen hij zelfs op de televisie, hetgeen zijn voorgangers om religieuze overwegingen zelden deden. Toen in het voorjaar van 1986 opiniepeilers rekening hielden met een minderheidskabinet van CDA en VVD, werd geopperd dat zij steun konden zoeken bij de kleine christelijke partijen, waaronder de SGP die drie zetels had. Van der Vlies maakte duidelijk dat zijn partij bereid was bestuursverantwoordelijkheid te dragen. Dat was zelfs een ‘goddelijke plicht’, zei hij. Maar ‘de SGP is geen EHBO-post voor CDA en VVD’. Steun was pas mogelijk als de partij op enkele principiële punten genoegdoening zou krijgen. Zo was het wettelijk toelaten van euthanasie onaanvaardbaar. Ook het wetsvoorstel Algemene wet gelijke behandeling stuitte bij de SGP op bezwaren.
Op het Binnenhof ontpopte Van der Vlies, immer beducht voor het behoud van de positie van het parlement en de juiste procedures, zich als ‘het staatsrechtelijk en zedelijk geweten’ van de Kamer. Intussen raakte de SGP, eind jaren 1980, intern verdeeld over het partijlidmaatschap van vrouwen. Het conflict dreigde de partij in tweeën te splitsen. Van der Vlies hield zich afzijdig. ‘Laat ik mijn gezag gelden, dan bestaat het risico dat de partij scheurt en klapt. Mijn doel is de zaak bijeen te houden’, zei hij. En hij beperkte zich tot het uitdragen van het SGP-standpunt: mannen en vrouwen zijn gelijk, maar hebben een eigen, in de Bijbel vastgelegde ‘taakverdeling’. In 1993 schaarde een ruime meerderheid van de SGP-kiesverenigingen zich achter het standpunt van het hoofdbestuur dat het partijlidmaatschap voor vrouwen uitsloot, mede omdat ‘naar onze diepste overtuiging, gebonden aan Gods woord, het regeerambt niet tot de roeping van de vrouw behoort’.