‘Het is een aparte belevenis Duisenberg rechts te passeren en tegelijk de verdenking op je te laden, dat je bezig bent op te schuiven naar links.’ [1]

Dat schreef Bert de Vries (1938) in een artikel over publieke uitgaven in 1987 waarmee hij fiscale hardliners de wind uit de zeilen wilde nemen. De Vries, telg uit een Gronings gereformeerd nest, stapelde mulo, hbs en een studie economie (cum laude) in Groningen en werkte gelijktijdig als ambtenaar. Tussen 1968 en 1978 werkte hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Nederlandse Economische Hogeschool (later Erasmus Universiteit) te Rotterdam, terwijl hij promoveerde in de economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 1978 werd hij gekozen als Kamerlid. Al snel, in 1982, werd hij fractievoorzitter als opvolger van Ruud Lubbers en bleef dat tot 1989.

Bert de Vries, Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo

De Vries stond bekend als tamelijk onbuigzaam: ‘zo rekbaar als de Martinitoren’.[2] Als voorzitter hield hij zijn fractie aan de opeenvolgende strakke regeerakkoorden en liet hij geen ruimte voor de zogenoemde ‘dissidenten’ binnen de CDA-fractie die er ten aanzien van kruisraketten een andere mening op na hielden dan de fractielijn. Hij werd gezien als gedegen maar saai – zijn bijnaam was ‘de Stofjas’. In de loop van het tweede kabinet-Lubbers stelde De Vries zich steeds kritischer op tegenover de regering. Hij was het bijvoorbeeld sterk oneens met de door minister van Financiën Ruding voorgestelde miljardenbezuinigingen en nam nadrukkelijk stelling over de toekomst van de publieke sector. In het gezaghebbende economenblad ESB schreef hij een stuk waarin hij tegenover de strikte begrotingsnormen van Ruding een ‘collectieve uitgavennorm’ van 60 procent stelde (de ‘Bert’-norm). Volgens De Vries zou dit percentage in de jaren zeventig vermoedelijk als ‘ronduit reactionair’ zijn betiteld maar in 1987 werd het door sommige opinieleiders als ‘onverantwoord hoog’ afgeschilderd. Dat liet zien dat ‘de intellectuele trend in de afgelopen tien jaar fors [was] opgeschoven’.[3]

Zijn finest hour als fractievoorzitter én econoom beleefde hij in 1988 bij de vaststelling van belastinghervormingen. Zijn vermoeden dat topinkomens onevenredig profiteerden van de tariefsverlaging zag hij bevestigd door berekeningen van Financiën. Beperking van de aftrekposten bood onvoldoende compensatie.[4] Daarop werden de plannen conform de wens van De Vries aangepast ten gunste van lagere inkomens en ten nadele van topinkomens.

Na zijn fractievoorzitterschap werd hij in november 1989 minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in Lubbers-III – in CDA-kringen werd hij toen ‘de achtste PvdA-minister’ genoemd – en dat was niet complimenteus bedoeld.[5]

[1] Bert de Vries, ‘60%: een verantwoorde norm?’, in: ESB 3628, 21 oktober 1987,  p. 990.

[2] ‘De Vries is zo rekbaar als de Martinitoren. Profiel van Bert de Vries’, NRC Handelsblad, 17 augustus 1992.

[3] De Vries, ‘60%: een verantwoorde norm?’, p. 990.

[4] Hans Buddingh’, ‘Kabinet en coalitiepartijen verheugd met belastingplan’, in: NRC Handelsblad, 16 juli 1988.

[5]  ‘De Vries is zo rekbaar als de Martinitoren’.

Bert de Vries, ‘60%: een verantwoorde norm?’, in: ESB 3628, 21 oktober 1987.

De Bert-norm’, in: Marcel Metze, De stranding: het CDA van hoogtepunt naar catastrofe, (Nijmegen 1995), p. 87-108.

Bert de Vries, Loonquote en loonstructuur. Markt- en machtsinvloeden in enkele economische theorieën van de primaire inkomensverdeling, (dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam 1975).