‘We zijn te snel van de periferie van de macht naar het centrum van de macht doorgestoten. D’66 met zijn bevlogen langetermijnperspectieven kwam ineens in een zeer korte termijn politiek terecht. Dat is een hardhandig politiek leerproces geweest waaruit we naar ik hoop verder tevoorschijn komen. Ik ben persoonlijk altijd van mening geweest dat machtsuitoefening nodig is om idealen te verwezenlijken, maar daarin was ik vrij eenzaam binnen D’66’.[1]
Dat zei D’66-fractievoorzitter Laurens Jan Brinkhorst naar aanleiding van de verkiezingsnederlaag van D’66 in 1982 (11 zetels verlies). Met zijn internationale ervaring had Brinkhorst in 1981 bij de formatie van het kabinet-Van Agt II (CDA/PvdA/D’66), eigenlijk maar één ambitie: hij wilde minister van Buitenlandse Zaken worden. Dat departement viel echter toe aan de PvdA. D’66 kreeg wel Defensie. Maar dat weigerde Brinkhorst. In plaats daarvan werd hij – na aandringen van partijleider Jan Terlouw – voorzitter van de Tweede Kamerfractie, ‘omdat je als politicus niet alles kunt weigeren’. ‘De nieuwe voorzitter’, zo schreef Het Parool, ‘zal deze functie wegens gebrek aan enthousiasme bij hemzelf slechts twee jaar vervullen’.[2]

Laurens Jan Brinkhorst. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo
Laurens Jan Brinkhorst (1937), oud-staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl, was sinds de oprichting lid van D’66 (de apostrof in de naam wordt in 1985 geschrapt). Uiteindelijk zou hij slechts veertien maanden fractievoorzitter zijn, van september 1981 tot november 1982. De partij maakte een rampjaar door. Het kabinet bleek uiterst wankel en kwam in april 1982 al ten val met het ontslag van de PvdA-ministers. Daarop stapte D’66 met het CDA in een interim-kabinet Van Agt III. Brinkhorst zag hier aanvankelijk weinig heil in. Het was al moeilijk genoeg D’66 te profileren als ‘redelijk alternatief’ naast PvdA, CDA en VVD, zo meende hij. En zo’n interim-kabinet zou de Democraten sterker aan het CDA binden dan hen lief is. Terlouw meende echter niet te kunnen weglopen voor regeringsverantwoordelijkheid ‘in moeilijke tijden’. De Democraten raakten meer en meer verdeeld.
In de fractie werd Brinkhorst ‘Brilly the Kid’ genoemd. Dat was niet eerbiedig bedoeld. Hij had moeite met zijn imago van knapste jongetje van de klas. Hij moest leiding geven aan een fractie die na het electorale succes in 1981 in één klap was gegroeid van 8 naar 17 zetels. Intussen trachtte Brinkhorst ook, samen met fractieleiders van CDA en PvdA, het kabinet-Van Agt II overeind te houden. Tevergeefs.
Bij de verkiezingen van 8 september 1982 werd D’66 afgestraft. De partij hield slechts 6 zetels over. Brinkhorst: ‘We hebben in dit kabinet het eigen profiel onvoldoende gestalte kunnen geven.’[3] Hij draaide nog mee tijdens de formatie van wat het kabinet-Lubbers I zou worden, een CDA-VVD-coalitie waar D’66 niet aan meedeed. Daarna kondigde hij zijn vertrek uit Den Haag aan. Op een persconferentie maakte hij duidelijk dat zich niet thuis voelde in de nationale politiek: ‘Vele jaren geleden zei [Jelle] Zijlstra dat hij geen homo-politicus was maar een homo-economicus. Ik ben een homo Europeus en geen homo nationalis’.[4]
Brinkhorst werd benoemd tot ambassadeur van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in Japan. Ook daarna was hij in Europa werkzaam. In 1999 keerde hij verrassend terug in Den Haag als minister van Landbouw in het kabinet-Kok II.