De Wet Tweeverdieners is de vrucht van een lang door het CDA gekoesterde wens om moderne samenlevingsvormen niet fiscaal aantrekkelijker te laten zijn dan het ouderwetse kostwinnersmodel. Het kabinet-Lubbers besluit daartoe gefaseerd de belastingwetgeving aan te pakken, zodat kostwinners er fiscaal op vooruitgaan en tweeverdieners meer belasting moeten gaan betalen. De eerste twee fases, die per 1 januari 1984 van kracht zijn geworden en tot doel hebben gehuwde en ongehuwde tweeverdieners zwaarder te belasten en tegelijkertijd een verdergaande individualisering van de belastingheffing tot stand te brengen, hebben vooral in de Eerste Kamer voor de nodig problemen gezorgd. De senaat neemt het pakket maatregelen uiteindelijk met een ruime meerderheid aan, maar het feit dat een deel van de WD-fractie tegen het wetsontwerp stemt, toont aan dat er een wezenlijk verschil van mening bestond tussen de twee regeringsfracties. Het individualiseringsstreven van de VVD botste daarvoor al dusdanig met het draagkrachtbeginsel van het CDA , dat de twee partijen in de zomer van 1983 met moeite tot een broos compromis zijn gekomen.

Tweede Kamer, debat tweeverdieners; v.l.n.r. Nijpels en Grave (VVD) en De Vries en Van Iersel (CDA) tijdens het debat, 1 november 1984. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo.

De verantwoordelijke bewindspersoon voor de Wet Tweeverdieners is de VVD-staatssecretaris voor Financiën Henk Koning. Samen met zijn collega’s Annelien Kappeyne van de Coppello (VVD) en Louw de Graaf (CDA), beiden staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dient hij op 3 september 1984 de derde fase in van het ‘wetsvoorstel tot wijziging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting’, in de wandelgangen beter bekend als de derde fase tweeverdieners. De derde fase beoogt, voortbordurend op de eerste twee fases, een betere synthese in de belastingheffing te bereiken tussen verzelfstandiging en draagkracht. Voordat het voorstel begin september bij de Kamer wordt ingediend, heeft het kabinet op 30 mei in een nota al een tipje van de sluier opgelicht. Beoogd wordt de kostwinner er in 1985 twintig tot zestig gulden op vooruit te laten gaan. Een van de meest in het oog springende onderdelen van de wet is de invoering van een zogenaamde arbeidstoeslag van 425 gulden. Dit bedrag mag de belastingbetaler voortaan bij zijn belastingvrije som optellen wanneer hij of zij betaald werk uitvoert. Werkende ouders met kinderen onder de twaalf jaar ontvangen daar bovenop nog een toeslag van 600 gulden per ouder. [1]

Tweede Kamer, debat over tweeverdieners; staatssecretaris Koning (r) en staatssecrearis Kappeyne van de Coppello, 31 oktober 1984. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo.

De voorgeschiedenis van het wetsontwerp is er een van de nodige polemiek, CDA en VVD steggelen binnenskamers al enige maanden over de vraag hoe de derde fase van de Tweeverdienerswet moet worden vormgegeven. Hoogtepunt hiervan vormt een diner op 22 mei waarvoor Lubbers de betrokkenen op het Catshuis heeft uitgenodigd. Behalve minister van Financiën Onno Ruding (CDA) en minister van Economische Zaken Gijs van Aardenne (VVD), schuiven ook VVD-fractievoorzitter Ed Nijpels en CDA-fractievoorzitter Bert de Vries aan. Nijpels en De Vries herhalen tijdens dit diner nog eens hun standpunten: Nijpels wil koste wat kost voorkomen dat de tweeverdieners er te veel op achteruit gaan, terwijl De Vries zich opnieuw sterk maakt voor het kostwinnerschap. Een inhoudelijk compromis tussen de fracties blijft uit.[2]

Een week later, op 30 mei, spreekt het kabinet over de plannen rondom de Wet Tweeverdieners. Over de inhoudelijke invulling heerst binnen het kabinet, anders dan in de Kamerfracties, wel een betrekkelijke eensgezindheid. Stekeligheden over dit politiek gevoelige onderwerp zijn er wel.

Op de suggestie van minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Elco Brinkman (CDA) om de Fiscale aftrek voor werkenden met kinderen aan te passen
reageert Ruding geprikkeld. Volgens de minister van Financiën was de opzet van het wetsvoorstel budgetneutraal; het bedrag dat in de eerste twee fases als lastenverzwaring werd aangemerkt, kan in de derde fase voor lastenverlichting worden gebruikt. Belangrijker voor Ruding is echter dat de aftrek voor de kinderopvang een belangrijk deel vormt van het compromis dat in het kabinet tussen CDA en VVD over deze wet is bereikt. De minister acht het gevaarlijk dit compromis open te breken’. Lubbers sluit zich aan bij zijn minister van Financiën, maar merkt fijntjes op: ‘Indien het parlement andere maatregelen wil (…)[kan] het dit zelf aangeven.’ Het voorval tekent de enigszins gespannen sfeer die bestaat over het wetsontwerp.[3]

De Kamerfracties van CDA en VVD, die in aanloop naar de nota over de wet achter de schermen al vechtend de nodige varianten de revue hebben laten passeren, tonen zich redelijk tevreden met de uitkomst van het kabinetsberaad. In een communiqué stellen de christen-democraten zich positief op, en fractiespecialist Joost van Iersel verwacht voor de aanstaande Kamerbehandeling geen problemen: ‘Ik denk dat hier geen messen meer over worden getrokken.’[4] Ook Van Iersels collega Frank de Grave (VVD) toont zich een tevreden man, maar wijst erop dat het gevonden compromis geen afspraak is waaraan de Kamerfracties zich met handen en voeten hebben gebonden. Een poging om tijdens de Kamerbehandeling nog wat aan de fiscale tegemoetkoming voor de kinderopvang te veranderen sluit hij niet uit. Over de arbeidstoeslag klinkt evenwel eensgezindheid, en de fracties lijken zich bij de gang van zaken neer te leggen.[5] Maar achter de schermen heeft Bert de Vries dan al aan de disgenoten in het Catshuis medegedeeld dat hij het nodige aan het ontwerp wil veranderen. Wat De Vries echter niet zegt is dat het positieve comuniqué samenhangt met de aanstaande verkiezingen voor het Europese Parlement op 14 juni.

Tweede Kamer , debat tweeverdieners; CDA-woordvoerder Van Iersel (l) in gesprek met CDA-fractievoorzitter De Vries, 1 november 1984. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo.

Volgens de Vrij Nederland-jomnalisten Joop van Tijn en Max van Weezel wordt het binnen de christendemocratische fractie niet verstandig geacht zo kort voor de verkiezingen kritiek op het kabinetsbeleid te uiten; dat kan altijd later nog.[6]

Wanneer het kabinet begin juli opnieuw over de Wet Tweeverdieners spreekt, worden de laatste oneffenheden weggenomen en lijkt alles in kannen en kruiken.[7] De zaak wordt in de raad op 24 augustus echter opnieuw aangesneden tijdens de afrondende besprekingen over het financieel-economisch beleid voor 1985. Ditmaal is het niet de kinderaftrek maar de arbeidstoeslag die voor problemen zorgt, wanneer staatssecretaris De Graaf zijn twijfels uitspreekt over de voorgestelde lastenverlichting voor burgers. ‘Hij heeft begrip voor de argumenten om de arbeidstoeslag, voorzien in de derde fase tweeverdieners, te handhaven, maar
gelet op de kosten zou een halvering of een fasering moeten worden overwogen.’ Lubbers deelt de mening van de staatssecretaris. Volgens hem kan fasering worden overwogen; er zijn immers extra ombuigingen nodig omdat het begrotingstekort niet genoeg wordt teruggedrongen. Maar opnieuw verzet Ruding zich fel tegen aanpassing van het wetsontwerp. De notulen van de ministerraad melden:

Technisch gezien is dit uiteraard mogelijk, maar principieel/politiek gezien begeeft men zich hiermee op een verkeerde weg. Spreker heeft ten tijde van de behandeling van de voornemens inzake de derde fase tweeverdieners al gewezen op het feit dat op dat moment nog niet bekend was of het koopkrachtbeleid voor 1985 dergelijke maatregelen zou billijken. Een fasering van de arbeidstoeslag betekent in feite dat dezelfde fout, namelijk het te
ver in de toekomst vastleggen van lastenmutaties, wordt herhaald.

Minister Ruding en minister Van Aardenne. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo

Opvallender zijn misschien nog wel de twijfels die Ruding uit over de politieke haalbaarheid van een aanpassing van de arbeidstoeslag. Wat hem betreft mag het welslagen van de derde fase tweeverdieners in geen geval in gevaar worden gebracht. Daarbij meldt hij direct dat er bij de berekening van de kosten van de tweeverdienerswet een rekenfout is gemaakt. De VVD-fractie is er inmiddels schoorvoetend mee akkoord gegaan dat deze rekenfout wordt gecorrigeerd in
de arbeidstoeslag. Een verdere verlaging lijkt Ruding niet acceptabel. Lubbers schorst hierop de vergadering om overleg te voeren met de meest betrokken ministers. Tijdens deze bespreking maakt Van Aardenne hem duidelijk dat het de VVD-fractie in dezen ernst is. Nijpels heeft hem medegedeeld dat een verdere aanpassing dan nodig voor het corrigeren van de rekenfout voor de fractie onaanvaardbaar is. Wanneer blijkt dat de fasering veel minder oplevert dan dit politiek risico rechtvaardigt, laat Lubbers het er maar bij zitten en concludeert hij dat de arbeidstoeslag enkel aan de rekenfout zal worden aangepast. In concreto betekent dit dat van de oorspronkelijke toeslag van 600 gulden nog 425 gulden overblijft.[8]

De kous lijkt daarmee af en de verwachting is in ieder geval binnen de VVD dat beide partijen de wet zonder verder morren door de Kamers zullen loodsen. Ook het CDA lijkt zich neer te leggen bij de arbeidstoeslag van 425 gulden, ondanks zijn bezwaren tegen de arbeidstoeslag als fiscaal instrument. Met de toeslag zal volgens het CDA de verwijdering tussen werkenden en niet-werkenden, die door de ontkoppeling van de lonen en de uitkeringen toch al in gang is gezet, worden voortgezet. Desondanks sluit Van Iersel zich tijdens een onderonsje met De Vries aan bij het VVD-standpunt dat de hele zaak ongewijzigd doorgevoerd moet worden, zeker gezien de tegenstellingen die hierover reeds bestaan binnen de coalitie. Een omvangrijk deel van de CDA-fractie is het echter niet met De Vries en Van Iersel eens. Het noodzaakt De Vries contact met Nijpels op te nemen en met hem te spreken over de dreigende onwil binnen zijn fractie. De liberale voorman schrijft vervolgens een verontruste brief aan Lubbers, waarin hij het kabinet wil betrekken bij het vinden van een oplossing. Hij verzoekt de premier om De Vries duidelijk te maken dat er binnen de VVD erg weinig politieke ruimte bestaat, een oproep waaraan Lubbers naar eigen zeggen enige malen gehoor geeft.[9]

Tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen die op 9,10 en 11 oktober in de Tweede Kamer worden gehouden doet Lubbers een opvallende uitspraak. Wanneer CDA-fractievoorzitter De Vries de financiering van de koopkracht van de echte minima via een motie wil zoeken in een verdere verlaging van de arbeidstoeslag, stelt de premier dat er wel degelijk speling in de hoogte van de arbeidstoeslag zit:

Wij denken dat het element van de arbeidstoeslag een essentieel onderdeel is van dit ontwerp en wij willen hieraan vasthouden. (…) Een verlaging zal op grote bezwaren stuiten. (…) Wij verdedigen het ontwerp, zoals het er ligt. Indien dat leidt tot aanvaarding is dat prima. Dat is de eerste prioriteit en daarna komt er een hele tijd niets. Indien dit leidt tot aanvaarding met een iets lagere arbeidstoeslag dan is dat te overwegen, maar die moet beperkt zijn.[10]

Dat is een ander standpunt dan Lubbers tijdens de voorbereidende ministerraadsvergadering op de ochtend van 9 oktober heeft ingenomen, toen hij verkondigde ‘voornemens [te zijn] erop aan te dringen dit onderwerp ongewijzigd te laten’. Lubbers houdt tijdens die vergadering evenwel direct een slag om de arm door daaraan toe te voegen: ‘Het is echter van belang de Kamer op dit punt niet te provoceren, aangezien anders moties onvermijdelijk zullen zijn.’ Koning en Ruding reageren direct afwijzend op mogelijke toezeggingen. De minister van Financiën vreest zelfs ‘dat het hele systeem van de derde fase tweeverdieners uit elkaar valt, als op het gebied van de arbeidstoeslag wordt toegegeven’. Hij hoopt dat ‘in kleiner beraad de partijen tot elkaar zijn te brengen’. Wanneer Lubbers tijdens de bespreking in de ministerraad van de ingediende moties op 11 oktober ook de motie over de arbeidstoeslag van De Vries aanhaalt en de raad vraagt hem te machtigen hierover gesprekken te voeren met de betrokken ministers en De Vries en Nijpels, lijken Ruding en de VVD-ministers even afwezig. Lubbers krijgt de machtiging en kan in de Kamer met een gerust hart zeggen dat de zaken ‘te overwegen’ zijn.[11]

Minister-president Lubbers. Foto: Rob C. Croes, Nationaal Archief / Anefo

De VVD-fractie is not amused en wanneer Lubbers op 16 oktober Nijpels, De Vries, Van Iersel en De Grave alsmede minister van Justitie Frits Korthals Altes in het Torentje uitnodigt voor een gesprek is de sfeer al behoorlijk bedorven. Een compromisvoorstel van Lubbers om de arbeidstoeslag helemaal te schrappen en tegelijkertijd de kinderbijslag drastisch te verhogen wordt door Nijpels rigoureus van tafel geveegd. Het onderhoud verloopt stroef en een compromis wordt niet bereikt. Wanneer De Vries vervolgens vaststelt dat met de PvdA ook heel goed zaken te doen valt, is de verwijdering tussen de beide fractievoorzitters compleet.[12]

Fractievoorzitter Bert de Vries (CDA) en fractievoorzitter Ed Nijpels (VVD). Foto: Marcel Antonisse, Nationaal Archief / Anefo

Nijpels is witheet en drijft de kwestie in de dagen naar de aanloop van de Kamerbehandeling van het wetsontwerp steeds verder op de spits. Het gaat de liberale leider allang niet meer over het inhoudelijke verschil, maar om het principe van de volgens hem gemaakte ‘politiek bindende’ afspraak. Het CDA zegt van geen afspraak te weten en laat doorschemeren een amendement in te dienen waarin de arbeidstoeslag wordt verlaagd van 425 naar 350 gulden, omgerekend een fiscaal voordeel van een dubbeltje per dag. Tijdens een spreekbeurt op 22 oktober in Heerenveen laat Nijpels weten dat zijn fractie tegen het wetsontwerp zal stemmen als het CDA vasthoudt aan het plan de arbeidstoeslag verder te verlagen. De VVD was volgens hem bereid verdere wensen opzij te zetten en zich te houden aan het compromis dat na maanden van moeizame onderhandelingen tot stand was gekomen. ‘Ik doe een dringend beroep op het CDA hetzelfde te doen’, spreekt Nijpels de christendemocraten vermanend toe.[13] De discussie over de vraag of er bindende afspraken tussen CDA en VVD zijn gemaakt krijgt zo een hoog welles-nietesgehalte.

De bom barst op 25 oktober wanneer Nijpels en De Vries gezamenlijk in het tv-programma ‘Haagse Bluf’ aantreden. Nijpels blijft volhouden dat er een
politieke afspraak bestaat over een onder leiding van Koning bereikt compromis. De Vries pareert door te stellen dat ‘de staatssecretaris heeft gesproken over een compromis. De staatssecretaris heeft niet gezegd dat een compromis was bereikt waar beide fracties zich aan gebonden hadden.’ Wanneer Nijpels De Vries vervolgens onbetrouwbaarheid verwijt, is de maat voor de CDA-fractievoorzitter vol: ‘De betrouwbaarheid van het CDA wordt hier nog eens een keer in diskrediet gebracht en dat trek ik mij aan.’ De sfeer tussen de coalitiefracties wordt er niet beter op wanneer twee dagen later de fractiespecialisten De Grave en Van Iersel de degens kruisen in het radioprogramma ‘In de Rooie Haan’. De Grave stelt dat Koning het onaanvaardbaar moet uitspreken wanneer het CDA , ‘met behulp van de oppositie’, het voorstel op een cruciaal onderdeel wijzigt. Het liberale Kamerlid verzekert Van Iersel nogmaals dat de VVD in dat geval tegen de Tweeverdienerswet zal stemmen.’[14]

Op 26 oktober, een week voor de Kamerbehandeling van de Tweeverdienerswet, spreekt de ministerraad uitvoerig over de kwestie. Omdat zowel Lubbers als Koning afwezig is, voert voornamelijk Ruding het woord over de manier waarop het kabinet zich tijdens de behandeling in de Kamer dient op te stellen. De minister van Financiën benadrukt de politieke complexiteit van de zaak en zegt er sterk aan te hechten bij de verdediging van het wetsontwerp niet van de kabinetslijn af te wijken. Duidelijk moet dus zijn welke amendementen aanvaardbaar zijn. Volgens hem dienen de amendementen in ieder geval te voldoen aan de voorwaarden dat ze bij elkaar genomen budgetneutraal zijn en dat de hoogte van de toeslagen binnen de door het kabinet gestelde limieten moeten vallen.[15] Volgens Ruding is de dreigende stellingname van de VVD ‘bijzonder gevaarlijk’. Nog vóór de behandeling zullen Ruding en Koning met de regeringsfracties tot een akkoord proberen te komen.[16]

Ook minister van Sociale Zaken Jan de Koning (CDA) vreest moeilijkheden bij de behandeling. Wanneer hij zich hardop afvraagt of de stelling van de VVD dat zij reeds een offer heeft gebracht (verlaging van de arbeidstoeslag van 600 naar 425 gulden) wel terecht is, roert Van Aardenne zich. Volgens hem betreft het hier niet alleen een bijstelling wegens een rekenkundige fout, zoals De Koning beweert, maar is er ook sprake van de uitkomst van onderhandelingen met de VVD. Dat de VVD akkoord ging met de verlaging lag niet voor de hand, want ‘het oorspronkelijke bedrag van 600 gulden had ook anders gefinancierd kunnen worden’.
Het dreigement van de VVD tegen het wetsvoorstel te zullen te stemmen en zelfs met een initiatiefvoorstel te komen, moet volgens Van Aardenne ‘dan ook zeker niet als loos worden gekwalificeerd’.[17]

Met de kennis van de gespannen situatie tussen de regeringsfracties in het achterhoofd verdedigt de staatssecretaris van Financiën op 31 oktober en 1 november het wetsontwerp in de Kamer. Tijdens de behandeling vechten Van Iersel en De Grave de nodige meningsverschillen met elkaar uit. Volgens PVDA-woordvoerder Hans Kombrink betreft het ‘een manhaftig gevecht op de vierkante millimeter’. De ‘belangrijke belastingzaken’ zijn volgens hem allang niet meer het punt: ‘In wezen gaat hun debat over de vraag of er sprake is van woordbreuk en verraad.’ Koning probeert intussen de zaak weer vlot te trekken. Hij doet een beroep op het CDA het gewraakte amendement-Van Iersel/De Vries, waarin wordt opgeroepen de arbeidstoeslag te verlagen tot 350 gulden, in te trekken, aangezien hij (Koning) ‘de indruk had dat er afspraken waren met de beide regeringsfracties om het wetsontwerp zonder ingrijpende wijzigingen te aanvaarden’. Wanneer de spanning in de Kamer onbeheersbaar lijkt te worden vraagt Koning een schorsing aan voor het voeren van ‘rustig politiek overleg’.[18]

Tweede Kamerlid Kombrink (PvdA) bij de interruptiemicrofoon tijdens het debat over tweeverdieners, 1 november 1984. Foto: Rob Bogaerts, Nationaal Archief / Anefo

De ministerraad bespreekt de ontstane situatie uitvoerig op de ochtend van 2 november. Koning ziet zich geconfronteerd met het probleem dat hij, wanneer het CDA-amendement wordt aangenomen en de VVD dus tegen het wetsvoorstel stemt, in de Eerste Kamer een wetsvoorstel moet verdedigen voorstel moet verdedigen waarmee de Tweede Kamerfractie van zijn eigen partij het pertinent oneens is. In dat geval zal hij zich genoodzaakt zien op te stappen. Voor Lubbers is de situatie ‘politiek delicaat’ omdat de integriteit van de beide fractievoorzitters in het geding is. ‘Bij een mogelijke oplossing zal ook dit punt zodanig moeten worden behandeld dat relaties tussen de beide fracties niet blijvend zullen worden geschaad’, stelt de premier.

De Volkskrant, 1 november 1984

Hij kan zich vinden in het feit dat de VVD lange tijd veronderstelde dat het CDA akkoord zou gaan met de voorgestelde regeling, omdat er tot ver in het voorbereidingsproces geen tegengeluid uit de christendemocratische hoek kwam. Minder gelukkig is hij met de uitspraken van Nijpels over het bestaan van een bindende afspraak. Lubbers stelt zich vervolgens op het standpunt dat hij het, gezien zijn uitspraken tijdens de algemene politieke beschouwingen over een eventuele verlaging van de arbeidstoeslag, niet opportuun acht nu het onaanvaardbaar over het amendement uit te spreken:

Het is moeilijk om zo korte tijd later die smalle marge te laten vervallen en nu de portefeuillekwestie te stellen.

Van Aardenne verwoordt de VVD-gevoelens door te stellen dat de partij verrast was door de nieuwe stellingname van het CDA. Hij pleit voor een uitspraak van het onaanvaardbaar door het kabinet. Ruding spreekt op zijn beurt verzoenende woorden wanneer hij oproept een pragmatische oplossing te zoeken; wanneer het verschil wordt gesplitst hoeven beide partijen, zonder veel gezichtsverlies, hun principiële standpunt niet prijs te geven.[19]

Verschillende ideeën voor het oplossen van de crisis passeren de revue. Volgens Lubbers is de gekozen oplossing van belang; indien wordt gekozen voor een deling van het verschil hoeft geen overleg met de fractieleiders te worden gevoerd. Wanneer daarentegen voor een andere oplossing zou worden gekozen, is dat wel nodig. Lubbers’ voorkeur gaat uit naar de eerste oplossing: ‘Die zal beter worden begrepen dan ingewikkelde en subtiele wijzigingen.’ Wanneer hij het onderwerp voorlopig wil laten rusten om Kappeyne van de Coppello en De Graaf naar oplossingen te laten zoeken, sputtert Van Aardenne tegen. Hij herhaalt dat de situatie buitengewoon ernstig is, en dat een eventueel bereikt compromis wellicht toch nog tot brokken zal leiden. Wat tegen zijn zin in stelt hij vervolgens dat wanneer het wetsontwerp met de steun van de PvdA in geamendeerde vorm wordt aangenomen, de VVD-ministers daaraan hun politieke consequenties zullen verbinden. Van Aardenne is echter geenszins van plan om het kabinet van binnenuit op te blazen. Het dreigement is puur voor de vorm, want Van Aardenne denkt geen moment serieus aan een crisis.[20]

De premier probeert de zaak vervolgens te sussen. Het voorstel om de portefeuillekwestie te stellen is niet onbespreekbaar, maar Lubbers acht de schade groter dan het mogelijke voordeel. De notulen vermelden:

‘Hij meent dan ook moeilijk een dergelijke beslissing voor zijn verantwoordelijkheid te kunnen nemen.’

Wanneer De Koning opmerkt dat een kabinetscrisis het grootste kwaad is, dat er absoluut een oplossing gevonden moet worden en dat wanneer dit niet lukt het wetsontwerp ingetrokken of de behandeling geschorst moet worden, doet Lubbers een opvallende uitspraak: de stelling van De Koning gaat volgens hem
uit ‘van de hypothese dat het kabinet goed zou functioneren. Gezien de opstelling van de fractievoorzitters is het de vraag of dat zo is.’ Lubbers is het halsstarrige gedrag van De Vries en Nijpels duidelijk beu. De onenigheid tussen de twee staat een harmonieuze samenwerking tussen CDA en VVD in het kabinet in de weg. Geprikkeld begint de premier aan het uitwerken van een oplossing: ‘Omdat de fractievoorzitters van de VVD en het CDA onderling niet tot overeenstemming kunnen komen, zal nu het kabinet zijn gezag moeten doen gelden.’ Verschillende malen wordt de ministerraad vervolgens onderbroken voor het voeren van politiek overleg. Lubbers slaat aan het masseren van de politieke opponenten en wanneer Nijpels koppig blijft weigeren mee te werken aan een oplossing, verzoekt hij Van Aardenne eens een hartig woordje met de liberale voorman te spreken.

Staatssecretaris Kappeijne van de Coppello, minister Jan de Koning en staatssecretaris De Graaf

Dat lijkt effect te hebben. Wanneer de ministerraad die vrijdag voor de laatste keer over dit onderwerp bijeenkomt, heeft Nijpels blijkbaar eindelijk verzachtende woorden gesproken: hij is bereid met Lubbers aan de pers te verklaren dat het kabinet werkt aan een oplossing waarvan de uitkomst anders is dan het amendement-De Vries/Van Iersel.[21]

In het weekeinde worden de koppen bij elkaar gestoken om een definitieve oplossing te vinden voor de ‘schoolpleinruzie’, zoals Elsevier-hoofdredacteur Ferry Hoogendijk het conflict later zal dopen. De Vries heeft inmiddels in een brief op poten aan Nijpels laten weten dat hij geen heil meer ziet in het voortzetten van hun wekelijkse politiek overleg. Lubbers, Ruding, Van Aardenne en de drie staatssecretarissen gaan met waarnemers van de beide
Kamerfracties, de CDA’er Gerrit Gerritse en de WD’er Rudolf de Korte, om de tafel zitten om te zoeken naar een compromis. De Vries en Nijpels zijn niet uitgenodigd; men wenst duidelijk een oplossing, geen nieuw geruzie.

Nederlands Dagblad, 6 november 1984. ‘Kabinet stelt arbeidstoeslag op 387,50 gulden’.

Na met de twee vertegenwoordigers wat politieke onhaalbare varianten te hebben doorgesproken, besluiten de aanwezige bewindspersonen het zelfstandig op te lossen. De uitkomst van de onderhandelingen is even praktisch als lubberiaans: het verschil tussen de voorstellen van CDA en VVD wordt gemiddeld, zodat de arbeidstoeslag op 387,50 gulden uitkomt. Het voorstel wordt nog wat versierd met kleine presentjes naar beide kanten, zodat de fractievoorzitters het geheel beter kunnen verkopen. Wanneer de machtsvraag ter sprake komt, is Lubbers zeer gedecideerd. Hij wil niet dat het kabinet aan het voorstel portefeuilles verbindt, omdat hij de voorgestelde wijzigingen ‘zeer wel verdedigbaar’ acht. Wel moet naar buiten toe duidelijk worden uitgesproken dat dit het laatste voorstel van
het kabinet is.[22]

Conclusie
Het hoge slikken-of-stikkengehalte van het voorstel redt uiteindelijk het kabinet. De Vries en Nijpels gaan, na wat aandringen, door de knieën en spreken in het openbaar hun goedkeuring over het bereikte compromis uit. Na enig morren wordt ook het wekelijkse overleg tussen de twee fractievoorzitters weer hersteld. De twee kemphanen worden ondertussen door de media van links tot rechts genadeloos afgestraft. De onbenullige strijd ‘om een dubbeltje per dag’, gevoerd door twee ‘geestelijke lilliputters’, heeft de coalitie én het aanzien van de politiek beschadigd. Zelden is er zo duidelijk sprake geweest van politieke chantage voor
een zo onbeduidende kwestie; een spelletje knoeipoker van de VVD.[23]

Het gepoker van de VVD hing samen met het imago van het kabinet. Volgens veel liberalen straalde vooral het aura van Lubbers als Grote Bestuurder van het kabinet en zijn beleid af.

Electoraal stond de VVD er in deze periode niet best voor. Om te voorkomen dat de verkiezingen van 1986 een grote overwinning voor Lubbers zouden gaan opleveren én om situaties te voorkomen zoals ten tijde van het eerste kabinet-Van Agt (waarin de VVD financieel vaak met lege handen stond), had Nijpels zich voorgenomen een confrontatietactiek uit te oefenen. Wanneer zijn fractie het ergens niet m ee eens was, dienden de VVD -ministers in hetbkabinet direct in stelling te worden gebracht. Schreeuwen in de Kamer tegen een meerderheid van CDA en PvdA had volgens Nijpels geen zin.[24]

De mini-kabinetscrisis over de Tweeverdienerswet was een voorbeeld van de profïleringsdrang van Nijpels. Zijn poging om de VVD-ministers naar het politieke slagveld te sturen mislukte echter jammerlijk. De notulen van de ministerraad verraden dat de crisis toch vooral een crisis tussen De Vries en Nijpels is geweest. De ministers ergerden zich mateloos aan het openlijke geruzie van de twee fractievoorzitters. Dat het WD-smaldeel in de raad zich toch sterk maakte voor het verhaal van Nijpels hing onder meer samen met het naderende rapport van de Rsv-enquêtecommissie. Van Aardenne, die daarbij in de beklaagdenbank
kwam te zitten, kon alle steun van zijn fractievoorzitter goed gebruiken. De grote winnaar van het schaduwgevecht was uiteindelijk de premier. Lubbers had de rust in zijn kabinet weten te bewaren en onder het toeziend oog van Van Aardenne de twee ruziënde fractievoorzitters weer op hun plaats gezet. Hij heeft daarmee niet alleen zijn leiderschapskwaliteiten getoond en zijn positie als boegbeeld van het kabinet versterkt, maar ook mogelijk gemaakt dat het CDA een, zij het bescheiden, succesje op sociaal terrein binnenhaalde. Waren er nu bindende politieke afspraken tussen CDA en VVD over de arbeidstoeslag? Het
communiqué dat het CDA direct na de indiening van het wetsontwerp bij de Kamer rondstuurde is het enige waarnaar de VVD later verwees, en dat kan als wel erg mager worden gekwalificeerd. Uit de notulen van de ministerraad blijkt verder nergens dat er tussen de twee regeringsfracties, of met het kabinet bindende afspraken zijn gemaakt. Nijpels heeft dat dubbeltje dus wel heel raar willen laten rollen.

Dit artikel is een bewerking van het artikel van Michel Ketelaars ‘Een dubbeltje kan raar rollen’ dat verscheen in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2007. De moeizame worsteling met de nationale identiteit.

[1] Keesings Historisch Archief (KHA), 27 sept. 1984, p. 594; de Volkskrant, 1 juni 1984.

[2] Joop van Tijn en Max van Weezel, ‘CDA en VVD logen allebei. De waarheid over de “ tweeverdieners” ’, Vrij Nederland, 17 nov. 1984.

[3] Notulen MR, 30 mei 1984.

[4] Het Vrije Volk, 1 juni 1984.

[5] de Volkskrant, 1 juni 1984; Het Vrije Volk, 1 juni 1984.

[6] Van Tijn en Van Weezel, ‘CDA en VVD logen allebei’.

[7] Notulen MR, 11,12 en 13 juli 1984.

[8] Notulen MR, 24 aug. 1984.

[9] Nationaal Archief (NA), CDA-Archief (2.19.086), inv.nr. 260; Notulen MR, 2 nov. 1984.

[10] KHA, 8 nov. 1984, p. 709 en 714; Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (HTK) 1984-1985, p. 484.

[11] Notulen MR, 9 okt. 1984,11 okt. 1984.

[12] Van Tijn en Van Weezel, ‘CDA en VVD logen allebei’.

[13] KHA, 6 dec. 1984, p. 775.

[14] ‘Haagse B luf’, 25 okt. 1984; ‘In de Rooie Haan’, 27 okt. 1984, aangehaald in: Beleid Beschouwd, nr. 5037, p. 14-18.

[15] Zo diende de arbeidstoeslag volgens de Memorie van Toelichting tussen de 350 en 750 gulden te liggen.

[16] Notulen MR, 26 okt. 1984.

[17] Ibidem.

[18] HTK 1984-1985, p. 1032-1125, 1144-1146; de Volkskrant, 1 nov. 1984; NRC Handelsblad, 2 nov. 1984; Notulen MR , 2 nov. 1984.

[19] Ibidem.

[20] Ibidem; F.A. Hoogendijk, ‘De schoolpleinruzie tussen Ed Nijpels en Bert de Vries’, Elseviers Magazine, 10 nov. 1984, p. 12-14.

[21] Notulen MR, 2 nov. 1984.

[22] Notulen MR, 5 nov. 1984; Hoogendijk, ‘De schoolpleinruzie’.

[23] NRC Handelsblad, 2 nov. 1984; Haagsche Courant, 5 nov. 1984; Algemeen Dagblad, 6 nov. 1984; de Volkskrant, 6 nov. 1984; De Gooi- en Eemlander, 6 nov. 1984.

[24] Van Tijn en Van Weezel, Inzake het kabinet Lubbers, p. 204-206.