De jaren tachtig waren electoraal een dieptepunt voor de Communistische Partij van Nederland (CPN). Hoewel de partij in 1982 onder haar eerste naoorlogse lijstrekker Ina Brouwer een bescheiden zetelwinst boekte ten opzichte van 1977, verdwenen de communisten in 1986 na bijna zeventig jaar uit de Tweede Kamer. Ook kampte de partij met een teruglopend ledenaantal en financiële problemen. Terwijl de partij zich hiertoe probeerde te verhouden werd het streven naar linkse samenwerking, dat al in de jaren zeventig was ingezet, nu van essentieel belang.

Vanaf de jaren zestig en zeventig waren veel studenten, kunstenaars en leraren lid geworden van de partij. Deze nieuwe leden hadden vaak een kritische houding tegenover de dogmatische marxistisch-leninistische politiek van de CPN. In 1984 bleken ze een dominante positie te hebben verworven binnen de partij. Het partijcongres nam een nieuw beginselprogramma aan waarin weinig overbleef van de marxistisch-leninistische grondslag van de partij. Zowel het feminisme als het marxisme werden aangehaald als theoretisch kader, de interne partijdemocratie werd versterkt en er kwam openlijk kritiek op de Sovjet-Unie. Daarnaast werd ingezet op samenwerking met de andere kleine linkse partijen PPR en PSP. Veel marxistisch-leninistische leden waren het oneens met deze koers en verlieten de partij.

Uiteindelijk forceerde de nederlaag van 1986 de communisten tot verregaande samenwerking met de andere partijen. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1989 ging de partij onder de naam Groen Links een lijstverbinding aan met de PPR, PSP en later ook EVP. Het samenwerkingsverband behaalde zes zetels. Zo kwam er toch weer een CPN’er in de Kamer. De partijen kwamen er al snel achter dat ze sterk naar elkaar toe waren gegroeid en een fusie hun belangen het best diende: in 1990 gingen de partijen definitief samen, en in 1991 hief de CPN zichzelf op.

Affiche CPN Tweede Kamerverkiezingen 1982. DNPP