‘[W]ijk af van het kwade en dien het goede, zoek de vrede en jaag hetzelfde na.’[1]
Dat zei Henk van Rossum toen hij op 65-jarige leeftijd afscheid nam van de actieve politiek. Sinds 1967 maakte Henk van Rossum (1919-2017) deel uit van de driemansfractie van de SGP. Vanaf mei 1981 was hij fractievoorzitter. Als orthodox-protestantse getuigenispartij liet de SGP niet af de Bijbelse boodschap onverkort uit te dragen in het parlement. Onder zijn leiding kwam de SGP op voor de zondagsrust en streed tegen wettelijke regeling van euthanasie en abortus.

Henk van Rossum. Foto: Rob Mieremet, Nationaal Archief / Anefo
Bij zijn afscheid van de Kamer op 2 juni 1986 – wegens het bereiken van de pensioenleeftijd – maakte Van Rossum de balans op van zijn werk. De wetgevende arbeid had hij ‘vaak als constructief’ ervaren. Echter: ‘Wat de immateriële aspecten betreft, heb ik het afnemende normbesef, het verder vervreemden van God […] als een maatschappelijk ontbindend verschijnsel ervaren’. Hij voelde zich daarbij vaak ‘de stem des roependen in de woestijn’.[2]
Het ging Van Rossum in de eerste plaats om de principes, niet om de macht. Dat bleek toen na de verkiezingen in 1981 korte tijd de optie van de ‘Staphorster variant’ opdookt: een minderheidskabinet van CDA en VVD dat gedoogd zou worden door de drie kleine protestantse partijen. Van Rossum reageerde terughoudend. In zijn advies aan de koningin wees hij erop dat op allerlei levensbeschouwelijke terreinen zijn partij zich moeilijk zou kunnen verenigen met CDA en VVD. Dat enige weken daarvóór een CDA-VVD-wetsontwerp voor de legalisering van abortus in het parlement was aangenomen, zou aan die reactie niet vreemd zijn geweest.
Eind 1984 muntte Van Rossum het woord ‘aangeschoten wild’, tijdens het debat over het eindrapport van de parlementaire enquête over de ondergang van het RSV-concern. VVD-minister van Economische Zaken, Gijs van Aardenne, zou in 1980 de Kamer onjuist hebben geïnformeerd. Van Rossum weigerde echter een motie van de oppositie te steunen omdat de tekst ‘de politieke lading heeft van het opzeggen van het vertrouwen’. Daar wilde hij niet aan meewerken: ‘Wij veroordelen de handelwijze van de minister […]. Wij waarschuwen hem dan ook, dat hij […] de weinig benijdenswaardige rol van aangeschoten wild zal toebedeeld krijgen’.[3]